Groeneling en Gagea

Hij wurmt zich vrolijk fluitend

met een oog schuin gericht

op de nakende nacht

in zijn groen gekleurde pyama

en zet zich na een vluchtje

wel blij en zeker vederlicht

op de tak met bladerpracht

vlak boven de gelige Gagea.

 

Lieve Groeneling, zoemt ze zacht

ben je daar – hoe was jouw dag?

Haar hart straalt als een zon

in de laatste adem van het licht

en hij fluit door om het plezier

dat ze niet meer in het verleden zijn

maar in het nieuwe nu, het hier.

 

Toch in elke nacht, soms dun

en soms schreeuwend onverwacht

schuurt het toen dan vuil voorbij

 

toen hij het groene vinkje was

waarmee het recht geknecht

de vrijheid was verkocht en

het gelijke werd verkracht

 

toen zij een lapje stof

met bruinig draad een dunne hand

vergroeide tot een gele ster

betraand en zacht vervloekt aan iemands jas

 

om in ‘t duister later droef te leren

dat elk mens van elke kleur en god

na haar ster en het Dat nooit meer

binnen een eeuw hem moet accepteren

het groene vinkje – de perverse wederkeer

van het duivelse, het totalitaire lot.

 

Als vroeg en teer de zon terugkomt

lijkt alles aan ‘t bestaan te deugen

maar Groeneling en Gagea weten

al te zeer dat het leven meestal

een slecht te breken spiegel is

van steeds een andere leugen

en dat zij naast puur geluk altijd zwaarte

zullen voelen van de zwarte dromen

met steeds het verwijt als vraag

door wat zijn ze toen zo ver gekomen?